Van Swedenborgs Werken

 

Beknopte Uiteenzetting vd Leer van de Nieuwe Kerk #0

Bestudeer deze passage

/ 120  
  

Inhoudsopgave

Inleiding - 1

Al hetgeen in het heilig Concilie van Trente over de erfzonde en de rechtvaardigmaking werd vastgesteld en bepaald, aanvaard ik en neem ik aan. - 2-8

Het boek waaraan het volgende ontleend is, heet de Formula Concordiae en is opgesteld door mannen, die de Augsburgse geloofsbelijdenis toegedaan waren.

Schets van de Leerstellingen van de Nieuwe Kerk - 16

I. De Kerken, die zich door de hervorming van de rooms-katholieke Kerk afgescheiden hebben, wijken in velerlei opzicht van elkaar af; maar zij stemmen allen overeen in de artikelen over de Drie-eenheid van de personen in de Godheid, de oorsprong van de zonde uit Adam, de toerekening van de verdienste van Christus en de rechtvaardigmaking door het geloof-alleen. - 17-18

II. De rooms-katholieken hadden vóór de hervorming geheel hetzelfde geleerd over de vier bovengenoemde artikelen als de hervormden daarna, namelijk, hetzelfde over de Drie-eenheid van de personen in de Godheid, hetzelfde over de erfzonde, hetzelfde over de toerekening van de verdienste van Christus en hetzelfde over de rechtvaardigmaking door het geloof daarin; alleen met dit onderscheid, dat zij ditzelfde geloof verbonden met de naastenliefde of de goede werken. - 19-20

III. De leidende hervormers, Luther, Melanchton en Calvijn, hebben alle leerstellingen ten aanzien van de Drie-eenheid van de personen in de Godheid, de erfzonde, de toerekening van de verdienste van Christus en de rechtvaardigmaking door het geloof, zoals zij toen bij de rooms-katholieken waren en geweest waren, vastgehouden, maar zij hebben de naastenliefde of de goede werken van dit geloof gescheiden en verklaard, dat deze niet tevens zaligmakend zijn, en dit met het doel om te breken met de rooms-katholieken in datgene wat het eigenlijke wezen van de Kerk uitmaakt, dat wil zeggen, het geloof en de naastenliefde. - 21-23

IV. Toch hebben de leidende hervormers aan hun geloof de goede werken toegevoegd en ze ook daarmee verbonden, maar in de mens als in een passief persoon, de rooms-katholieken daarentegen in de mens als in een actief persoon; niettemin bestaat tussen beide een werkelijke overeenstemming wat betreft het geloof, de werken en de verdienste. - 24-29

V. De gehele theologie van de hedendaagse christelijke wereld is gegrond op de voorstelling van drie goden, die ontstaat uit de leer van de Drie-eenheid van personen. - 30-38

VI. De leerstellingen van deze theologie blijken vals te zijn, zodra het denkbeeld van een drie-eenheid van personen en dus van drie goden verworpen is, en het denkbeeld van één God, in wie de Goddelijke Drie-eenheid is, in plaats daarvan is aangenomen. - 39-40

VII. Dan wordt het werkelijk zaligmakende geloof, dat is het geloof in één God, verenigd met goede werken, erkend en aangenomen. - 41-42

VIII. En dit geloof is in God, de Heiland Jezus Christus en is in zijn eenvoudige vorm als volgt: I. Dat er één God is, in wie een Goddelijke Drie-eenheid is, en dat Deze is de Heer Jezus Christus. II. Dat het zaligmakend geloof is te geloven in Hem. III. Dat men het boze moet vlieden, omdat het van de duivel en uit de duivel is. IV. Dat men het goede moet doen, omdat het van God en uit God is. V. En dat dit gedaan moet worden door de mens als uit zichzelf, maar dat men moet geloven, dat het van de Heer, bij hem en door hem is. - 43-44

IX. Het hedendaagse geloof heeft de Kerk gescheiden van de godsdienst, die bestaat in de erkenning van één God en in de verering van Hem uit het geloof van de naastenliefde. - 45-46

X. Het geloof van de hedendaagse Kerk kan met de naastenliefde niet verbonden worden, noch enige vruchten voortbrengen, die goede werken zijn. - 47-50

XI. Uit het geloof van de hedendaagse Kerk vloeit een godsverering voort met de mond in plaats van een godsverering door het leven, terwijl toch de verering met de mond de Heer aangenaam is naar gelang van de verering door het leven. - 51-52

XII. De leer van de hedendaagse Kerk is samengesteld uit vele paradoxen, die door het geloof omhelsd moeten worden; en daarom dringen haar leerstellingen alleen in het geheugen en geenszins in het verstand binnen, dat daarboven staat, maar alleen in bevestigingen, die daar beneden staan. - 53-57 XIII. De leerstellingen van de hedendaagse Kerk kunnen niet dan met grote moeite geleerd en zo begrepen worden, dat men ze niet meer verliest en niet dan met veel zorgvuldigheid en voorzichtigheid gepredikt en geleerd worden, opdat haar naaktheid niet zal verschijnen, om deze oorzaak, dat de ware rede ze niet begrijpt noch aanneemt. - 58-59

XIV. De geloofsleer van de hedendaagse Kerk schrijft aan God menselijke eigenschappen toe, bijvoorbeeld dat Hij de mensen met toorn aanziet, dat Hij verzoend wil worden, dat Hij verzoend wordt door de liefde tot de Zoon en door de tussenkomst, en dat Hij door het zien van het lijden van Zijn Zoon verzoend en zo tot barmhartigheid bewogen wil worden en dat Hij de onrechtvaardige, die smeekt uit het geloof-alleen, Zijn gerechtigheid toerekent, en dat Hij hem zodoende van een vijand tot een vriend en van een kind van de toorn tot een kind van de genade maakt. - 60-63

XV. Uit het geloof van de hedendaagse Kerk zijn voortgekomen en kunnen nog voortkomen enorme misgeboorten zoals bijvoorbeeld de ogenblikkelijke verlossing uit onmiddellijke barmhartigheid; de voorbestemming; dat God niet op de handelingen van mensen, maar alleen op het geloof ziet; dat er geen verbinding is van naastenliefde en geloof; dat de mens bij de bekering als een boomstronk is, en zo meer; ook met betrekking tot de sacramenten, de Doop en het Heilig Avondmaal, voor wat betreft de redelijke beginselen van hun nut, afgeleid uit de leer van de rechtvaardigmaking door het geloof-alleen; zo ook wat de persoon van Christus aangaat. - 64-69

XVI. Onder de voleinding van de eeuw en de daarop volgende wederkomst van de Heer, bij (Mattheüs 24:3), wordt de laatste staat van de hedendaagse Kerk, wanneer haar einde gekomen is, verstaan. - 70-73

XVII. Onder de grote verdrukking, zoals van het begin van de wereld niet geweest is, noch zijn zal, bij (Mattheüs 24:21), wordt de aanvechting door valsheden en vandaar de uitroeiing van al het ware, of de verwoesting in de hedendaagse christelijke Kerken verstaan. - 74-76

XVIII. Dat er in de christelijke Kerk, in haar laatste tijd, wanneer haar einde nabij is, noch liefde, noch geloof, noch enig weten omtrent het Goede en Ware is, wordt in hetzelfde hoofdstuk bij, (Mattheüs 24) verstaan door deze woorden: ‘En terstond na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemelen zullen bewogen worden’ (Mattheüs 24:29). - 77-81 XIX. Onder de bokken bij Daniël en bij Mattheüs worden diegenen verstaan, die in het hedendaagse geloof van de rechtvaardigmaking zij{ign54} - 82-86

XX. In de Openbaring worden onder de draak en zijn twee beesten en onder de sprinkhanen diegenen verstaan, die zich in het hedendaagse rechtvaardigmakende geloof bevestigd hebben en onder de grote stad daar, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar de twee getuigen gedood werden, zo ook onder de put van de afgrond, waaruit sprinkhanen tevoorschijn kwamen, wordt dit geloof zelf verstaan, in zoverre het bevestigd is. - 87-90

XXI. Door de woorden: ‘Indien deze dagen niet verkort werden, zo zou geen vlees behouden kunnen worden’, (Mattheüs 24:22), wordt verstaan, dat, tenzij de Nieuwe Kerk door de Heer gesticht wordt, niemand zalig kan worden. - 91-94

XXII. Onder de volgende woorden in de Openbaring: Degene, die op de troon zat, zei: Zie, Ik maak alle dingen nieuw! en Hij zei: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw (Apocalyps 21:5), wordt de blootlegging en verwerping van de leerstellingen van het geloof van de hedendaagse Kerk en de openbaring en aanneming van de leerstellingen van het geloof van de Nieuwe Kerk verstaan. - 95-98

XXIII. De Nieuwe Kerk, die door de Heer gesticht zal worden, is het Nieuwe Jeruzalem, waarover in de (Apocalyps 21; 22) gehandeld wordt en dat daar de Bruid en de Vrouw van het Lam genoemd wordt. - 99-101

XXIV. Het geloof van de Nieuwe Kerk kan volstrekt niet samengaan met het geloof van de vorige Kerk en wanneer zij samengaan, ontstaat er zo’n botsing en strijd, dat al wat tot de Kerk behoort bij de mens te gronde gaat. - 102-104

XXV. De rooms-katholieken weten heden ten dage niets van de toerekening van de verdienste van Christus en van de rechtvaardigmaking door het geloof in die verdienste, waarop hun Kerk is gegrondvest, omdat dit geloof geheel verborgen is onder de talrijke uiterlijkheden van de eredienst. - 105-108

De toerekening - 109-113

Hieraan zullen nog twee Memorabilia toegevoegd worden, ontleend aan de Onthulde Openbaring. - 114-115

BESLUIT

AANHANGSEL TER BEKRONING:

Het Geloof van de Nieuwe Hemel en van de Nieuwe Kerk in de algemene vorm. - 116

Het Geloof van de Nieuwe Hemel en van de Nieuwe Kerk in de bijzondere vorm. - 117

Het eerste Memorabile. - 118-120

/ 120  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Van Swedenborgs Werken

 

Beknopte Uiteenzetting vd Leer van de Nieuwe Kerk #118

Bestudeer deze passage

  
/ 120  
  

118. Hier volgen drie memorabilia, ontleend aan de Onthulde Openbaring

Het eerste Memorabile.

Toen ik met de uitlegging van hoofdstuk 20 van de Openbaring bezig was en nadacht over de draak, het beest en de valse profeet, verscheen mij een zekere engelengeest en vroeg: ‘Waarover denkt u na?’

En ik zei: ‘Over de valse profeet.’

Toen zei hij: ‘Ik zal u brengen naar de plaats, waar diegenen zijn, die onder de valse profeet verstaan worden; zij zijn’, zei hij, ‘dezelfden die in het 13e hoofdstuk verstaan worden onder het beest uit de aarde, dat twee hoornen had gelijk het lam en sprak als de draak.’

Ik volgde hem en zie, ik zag een schare in het midden waarvan voorgangers van de Kerk waren, die leerden, dat niets de mens kan verlossen dan het geloof in de verdienste van Christus en dat de werken goed waren, maar niet voor het heil, en dat men ze niettemin uit het Woord onderwijzen moet, opdat de leken, in het bijzonder de eenvoudigen, beter onder de band van de gehoorzaamheid aan de overheid gehouden en zo als het ware uit godsdienst, dus meer innerlijk, tot beoefening van de morele naastenliefde aangespoord zouden worden.

En nu zei een van hen, toen hij mij zag: ‘Wilt u onze tempel zien, waarin een beeld is, dat ons geloof voorstelt?’

Ik trad nader en zag, en zie, hij was groots, en in het midden ervan was het beeld van een vrouw, bekleed met een scharlaken kleed, die in de rechterhand een goudstuk hield en in de linkerhand een parelsnoer.

Maar zowel het beeld als de tempel waren door fantasie voortgebracht; want de helse geesten kunnen door fantasieën grootse dingen voorstellen door het innerlijke van het gemoed te sluiten en door alleen het uiterlijke te openen. Toen ik echter bemerkte, dat het zulke drogbeelden waren, bad ik tot de Heer en onmiddellijk werd het innerlijk van mijn gemoed geopend en nu zag ik in plaats van de grootse tempel een huis vol met scheuren van het dak tot de grond, waarin niets samenhing en in plaats van de vrouw zag ik in dat huis een beeld hangen met het hoofd van een draak, het lichaam van een luipaard, de voeten van een beer en de mond van een leeuw, dus volkomen zoals het beest uit de zee in de, (Apocalyps 13:2) beschreven wordt en in plaats van de grond was een moeras, waarin een menigte kikvorsen was; en mij werd gezegd, dat onder het moeras een grote gehouwen steen was, waaronder het Woord geheel verborgen lag.

Toen ik dit gezien had, vroeg ik aan de tovenaar: ‘Is dit uw tempel?’

Hij zei: ‘Ja.’

Maar toen werd ook hem plotseling het innerlijk gezicht geopend, waardoor hij hetzelfde zag als ik.

Toen hij dat zag, riep hij met luide stem: ‘Wat is dat en vanwaar komt dat?’ Ik zei: ‘Dat komt door het licht uit de hemel, dat de hoedanigheid van iedere vorm onthult en zo ook hier de hoedanigheid van uw geloof, dat van de geestelijke naastenliefde afgescheiden is.’

En op hetzelfde ogenblik blies er een oostenwind en nam de tempel met het beeld weg en deed ook het moeras opdrogen en ontblootte dus de steen, waaronder het Woord lag; en daarna waaide er uit de hemel een warme wind als in de lente, en zie, op dezelfde plaats verscheen toen een tent, eenvoudig wat de uitwendige vorm aangaat, en de engelen, die bij mij waren, zeiden: ‘Zie de tent van Abraham, zoals zij was toen de drie engelen tot hem kwamen en verkondigden, dat Izaäk zou geboren worden; zij schijnt voor het oog eenvoudig, doch wordt naar de invloeiing van het licht uit de hemel groots, hoe langer hoe meer’.

En het werd hun gegeven om de hemel te openen, waarin zich de geestelijke engelen bevinden, die in wijsheid zijn en toen verscheen uit het licht, dat vandaar invloeide, die tent als een tempel, gelijk aan die te Jeruzalem.

En toen ik hem van binnen bezag, zag ik de grondsteen, waaronder het Woord gelegd was, rondom ingelegd met kostbare stenen, waaruit het als een bliksem op de wanden straalde, waarop gestalten van cherubim waren, die daardoor met prachtige kleuren geschakeerd werden.

Terwijl ik dit bewonderde zeiden de engelen: ‘U zult nog groter wonder zien’, en het werd hun gegeven de derde hemel te openen, waarin de hemelse engelen waren, die in de liefde zijn en toen verdween die tempel geheel in het licht, dat vandaar invloeide en in plaats daarvan werd de Heer alleen gezien, staande op de grondsteen, die het Woord was, in dezelfde gestalte, waarin Hij aan Johannes verschenen is, (Apocalyps 1).

Maar omdat toen het innerlijk gemoed van de engelen met heiligheid vervuld werd, waardoor zij de drang voelden om zich op het aangezicht neer te werpen, zo werd plotseling door de Heer de weg van het licht uit de derde hemel gesloten en de weg van het licht uit de tweede hemel geopend, waardoor het vorige gezicht van de tempel en ook dat van de tent, nu evenwel in de tempel, terugkeerde.

Hierdoor werd aanschouwelijk gemaakt, wat verstaan wordt in het 21ste hoofdstuk van de Openbaring onder deze woorden: ‘Zie, de tabernakel van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen’, (vers 3) en ook hieronder: ‘Ik zag geen tempel in het Nieuwe Jeruzalem, want de Heer, de almachtige God, is haar tempel en het Lam’, (vers 22).

  
/ 120  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.